28 september 2011

De God van mijn vader XXV Leven en dood.

In die tijd werd ik geconfronteerd met de dood. Kort achter elkaar behandelde ik als politieman een paar dodelijke ongevallen. De eerste dode was een non van 23 jaar. Achter in de auto bij twee pastors waren ze over de Merwedebrug in Vianen gescheurd en uit de bocht gevlogen. Eén van beide pastores was zwaar gewond. Zijn kaak was verbrijzeld en het zag er ernstig uit voor hem. Het meisje lag in de berm, mooi en onbeschadigd. Maar wel dood. Verdoofd en verbaasd handelde ik de nodige formaliteiten af. We zeggen 1973 en alles was nogal primitief. Het meisje werd op een brancard achter in de volkswagenbus van de politie gelegd en ik moest haar naar de aula in Lexmond rijden. Samen met meneer Stokman, een oude man die slachtoffers aflegde, droeg ik haar naar binnen en hielp hem het meisje te ontkleden, te wassen en een pyjama aan te trekken. Het naakte lichaam van de non, met haar lange witte sokken is mij altijd bijgebleven. Het was raar dat ik haar ontkleedde en haar naaktheid zag en aanraakte. Dat was nog vreemder dan het aanraken van een dode. Ze was net zo oud als ik. En ouder zou ze niet worden. Was ik geschokt? Dacht ik aan dood en leven, hemel en hel? Wat had God hiermee te maken? Haar ouders moesten haar identificeren en deden dat bidden en kruisjes makend. Raar vond ik. Maar wel mooi. Roomse mensen wisten wat ze te doen stond bij een dode. Ik “wist” dat het niks uit zou halen. En zeker niet voor een non. Maar mooi was ze wel! En zou zo iemand dan naar de hel gaan? Ik verdrong de gedachte. Kon er ook nauwelijks over praten. Niet met collega’s, niet thuis. De God van mijn vader zou niet twijfelen. Nonnen waren niet uitverkoren, dan zouden ze geen nog geweest zijn. En zeker niet non gebleven zijn. God had een arm en ellendig volk. Geen jonge, mooie nonnetjes.

Campo Minado! Yellow&Blue